Op de linoleumzee
De bezem wordt gehesen,
Het tafellaken waait.
Onze omgekeerde tafel
Wordt plechtig uitgezwaaid.
En we varen en we zeilen
Over de grote linoleumzee,
We varen duizend mijlen,
En de speelgoedbeer vaart mee.
En we toeteren en seinen
In storm en beestenweer,
Met zaklantaarns beschijnen wij
Tegemoetkomend verkeer.
Uit de weg! Uit de weg!
We zwaaien en we zwaaien.
Verleg je koers! Want anders
Dan ga je naar de haaien!
De tegenligger luistert niet!
Hij gaat maar niet opzij!
Net of hij ons niet ziet!
En hij is al heel dichtbij!
We seinen: Uit de weg!
Wij zijn een oorlogsschip!
Als je met ons in botsing komt
Dan zink je in een wip!
Ach! seint de ander terug,
Jij bent een oorlogsschip?
Dat zal je weinig helpen,
Want ik, ik ben een klip!
Bakboord! Stuurboord! roepen wij.
Volle kracht! Hou je goed vast!
Net op tijd ontwijken wij
De opdoemende keukenkast.
En we varen en we varen,
Maar dan eindelijk: Land in zicht!
En op dat moment drukt mama
Op het knopje van het licht.
Ankers uit! We meren af
Aan de hoge aanrecht-ree
Vaarwel, vaarwel,
Linoleumzee!