Kat de Redder, Super-Kat (2)
Nee hè! Daar zit Tine op de bank
Met een boek, stijf als een plank.
Als Super-Kat niet snel iets doet
Blijft ze onbewegelijk, voorgoed,
Dan versteent ze, en is dood!
En hup, hij springt bij haar op schoot
En begint haar neus te likken
En haar op de hand te tikken
En spreidt zich uit van hoek tot hoek
Bovenop op haar prentenboek.
En dan is Tine afgeleid:
Ze is gered! Ze is bevrijd!
Dank je, dank je, Super-Kat!
Als we jou niet hadden gehad!
Op het aanrecht ligt een vis.
Daar is zéker iets mee mis!
Of vergiftig, of bedorven,
Straks is iedereen gestorven!
Niemand heeft hem voorgeproefd!
Alsof dat helemaal niet hoeft!
Een sprong, en daar heeft Super-Kat
De verdachte vis al beetgevat.
Hij proeft hem tot de graatjes voor,
En likt zich dan van oor tot oor.
Hij boert en mauwt geestdriftig:
– Het kan! De vis is niet vergiftig!
Dank je, dank je, Super-Kat!
Als we jou niet hadden gehad!
Daar loopt Maarten naar de trap.
Als hij valt, maakt hij een klap!
Dan boldert hij zo naar beneden,
Over alle twintig treden!
Pas toch op, de trap is glad!
Dit is werk voor Super-Kat!
Dus! In actie! En in enen
Loopt hij Maarten door zijn benen,
Voor zijn voeten, en zo driest
Dat die zijn evenwicht verliest.
Maar hij blijft staan, maar ook maar net!
Super-Kat heeft hem gered!
Dank je, dank je, Super-Kat!
Als we jou niet hadden gehad,
Dan liep hier de hele troep
Onherroepelijk in de soep!