
De broertjes salamander
De broertjes salamander
Waren nooit alleen:
Zag je ooit de ander,
Dan zag je ook de een.
De broertjes kwamen
Altijd samen, met elkander,
Altijd samen, nooit alleen:
Kwam de een, kwam ook de ander,
Kwam de ander met hem mee,
En was die ene met z’n twee.
Maar wie was nou de ander
En wie precies de een?
Wie van de broertjes salamander
Is nou, zeg maar, salameen?
– Als de een de een is, zei de een
Is de ander vaak de ander,
Tenminste, in het algemeen.
– Ja, dat is zo, zei de ander
Maar als ik van plek verander,
Ben jij de ander, ik de een,
En zijn we onverhoopt alleen,
Zijn we allebéi de een!
– Of de ander, zei de ander
(Dat wil zeggen, zei de een).
Op de vraag: waar is de ander?
Zeg ik: – Dat ben ik alleen.
Want de ene is de ander
En de ander is de een,
Als je vraagt: waar is die heen?
Dus vragen ze je nog een keer:
– Zo jongetje, waar is de ander?
Zeg dan meteen: – O, hier meneer.
Ik ben de ander, niet de een.